Proza
Ngando en andere verhalen
Paul lomami Tshibamba
(vert. Manik Sarkar)
- Obe Alkema
- 26 september 2023
Paul Lomami Tshibamba’s Ngando en andere verhalen bestaat uit drie verhalen en evenzoveel voorwoorden. In het titelverhaal – volgens de achterflap de eerste Congolese roman – wordt de titel meteen verklaard: een ngando is een krokodil die ‘zich graag laat gebruiken in de strijd van de ene mens tegen de andere, die zich voor iedereen die van zijn moordzuchtige diensten gebruik wenst te maken, beschikbaar stelt als onderwaterverhikel.’
Het lijdend voorwerp van de strijd is het jongetje Musolinga. Na wat kattenkwaad met vriendjes wordt hij behekst door Mama Ngulube, die een hekel heeft aan zijn familie. Wanneer Musolinga aan de waterkant gegrepen wordt, merkt zijn moeder Koso op de markt een onverklaarbare onrust op. Even later aanschouwt ze hem in haar slaap: ‘met een bebloed voorhoofd, omringd door afgrijselijke individuen en onbekende reptielen die het weerloze kind dreigend omringden.’ De nachtmerrie blijkt werkelijkheid. De buurt is in rep en roer en de lotgevallen verspreiden zich als een lopend vuurtje door de gemeenschap.
Onderwijl krijg je ook mee wat er gebeurt wanneer de ngando zijn roofbuit aflevert bij de kwaadwillenden. Daar spreekt iemand over de witte heerschappij, die de zwarten wegdrijft van het geloof in goden, geesten en andere verschijningen:
Aan zwarte mensen is kennis over gene zijde niet toegestaan. […] Het probleem is dat de witten hun kennis van gene zijde inzetten voor het welzijn van de zwarten. En daarmee vormen de witte mensen een bedreiging voor ons bestaan. […] De zwarte mensen die vroeger bang voor ons waren, die ons vereerden en mensenoffers brachten, spotten nu met ons en houden ons voor biloko mpamba – verzinsels.
Hun kant van het verhaal geeft de ontvoering van Musolinga een grandioos reliëf: door het verzet van Mama Ngulube en de haren wordt de zwarte bevolking dubbel zo hard getroffen, want zetten de witten zich daadwerkelijk in voor het welzijn van de zwarten?
De ouders van het jongetje zijn ontroostbaar, maar nog wel in staat tot handelen. Net zoals moederlief aan haar water voelde dat haar kind geroofd werd, zo voelt Mama Ngulube plotseling pijn opzetten wanneer vaderlief dichterbij komt om zijn zoon te redden. Eind goed, al goed, denk je, maar nee: ‘Koso was de enige die het nieuws niet met blijdschap onthaalde; het is bij ons nu eenmaal zo dat degenen die gebukt gaan onder verdriet daar enorm argwanend van worden, omdat ze nog niet weten wie de oorzaak is van de ramp waardoor ze getroffen zijn.’
Ook in de andere twee verhalen grijpt de geesteswereld bovenmatig veel in de werkelijkheid in, vaker wel dan niet op verzoek van haar onderdanen. Van de koloniale tirannie hoeven ze helemaal niets te verwachten. In ‘Geneeskunde bedrijven’ wordt duidelijk wat er gebeurt als het katoenquotum niet gehaald wordt. Het vuile werk werd natuurlijk aan landgenoten uitbesteed, waardoor Tshibamba’s spirituele en gelaagde verhalen óók pijnlijk zijn om te lezen. In het slotverhaal vestigen een vader en zijn kinderen zich in de regio van een naburige stam. Ze moet[en?] niets hebben van de émigrés, maar onverschilligheid is ‘het harnas van kwaadwilligheid’, schrijft Tshibamba, en dus wordt er een plan beraamd om van hen af te komen. Maar ook hier, net als bij Mama Ngubule, blijken de zaken toch altijd anders uit te pakken dan verwacht.
Waarom drie voorwoorden? Tshibamba’s roman werd gepubliceerd in 1948. Het koloniale België wilde zich kunnen meten met de literatuur uit de Franse koloniën en riep daarom een wedstrijd in het leven. Het was tegelijkertijd ook een manier om de ‘gemoedstoestand’ in Congo te peilen, schreef Mukala Kadima-Nzuji in 1981. Ouder is het voorwoord van de auteur zelf, waarin hij de achtergrond van het in het Frans (!) geschreven Ngando schetst, waarin de mysteriën, ervaringen en waarheden van de Bantoe, de oorspronkelijke bewoners van Centraal-Afrika, gecontextualiseerd worden – natuurlijk om de koloniale lezer een zo zacht mogelijke landing in het verhaal te gunnen.
Het jongste voorwoord is ‘Bezwaarschrift van een zwarte schrijver’, geschreven door de Congolees-Belgische schrijver Sibo Rugwiza Kanobana, die aangeeft dat je de andere voorwoorden niet hoeft te lezen. Alleen het zijne dan? Juist omdat dit een derde perspectief is, ‘vanuit een andere tijd en een andere plaats op dezelfde verhalen’, zou ik alles lezen, maar misschien pas ná Tshibamba’s verhalen.
Paul lomami Tshibamba, Ngando en andere verhalen
- La Saga des Bakoyo Ngombé, Nkunga Maniongo et Kabundi et Nkashama
- Vertaald uit het Frans door Manik Sarkar
- De Geus (2023), 240 blz.