Non-fictie
Conversations with William T. Vollmann
Daniel Lukes (ed.)
- Tommy van Avermaete
- 1 augustus 2024
William T. Vollmann (1959) is zonder meer één van de meest ambitieuze en productieve Amerikaanse schrijvers van dit moment. Zijn omvangrijke oeuvre is dusdanig divers dat een korte typering onvermijdelijk reductief is. Thema’s als prostitutie, dakloosheid, geweld, Japans Noh-theater, migratie, klimaatverandering, de Tweede Wereldoorlog, Amerikaanse geschiedenis, mislukking, de dood, verslaving en seks komen aan bod; qua genre wisselen reisverslagen, journalistieke reportages, (historische) romans, culturele kritiek, erotica, en fotoboeken (bijvoorbeeld van Vollmanns vrouwelijke alter-ego Dolores) elkaar af. Waar hij ook over schrijft, Vollmann werkt consequent vanuit een ontembare wil om zich te verplaatsen in andere werelden, in ‘de ander’, en die houdt zich in zijn oeuvre opvallend vaak op in de maatschappelijke en mondiale marges. In zijn boeken hoopt Vollmann levens en werelden te tonen die verschillen van die waardoor mensen omgeven zijn: “Een ding dat boeken kunnen doen is mensen een venster geven op andere werelden, zonder dat ze meteen een vuistslag in het gezicht dreigen te krijgen omdat ze de regels van die wereld niet kennen. Ik leefde soms onder die dreiging als ik me waagde in de levens van andere mensen.”
In 2020 verscheen Conversations with William T. Vollmann, onder redactie van literatuurwetenschapper Daniel Lukes. Die laatste borduurt voort op het werk van literair criticus en antropoloog Michael Hemmingson, die deze editie initieerde maar overleed voordat het project verwezenlijkt werd. De bundel is chronologisch geordend en bevat 29 gesprekken uit de periode 1989-2018. De gesprekken bieden een dwarsdoorsnede van een omvangrijk en onoverzichtelijk oeuvre en ontvouwen Vollmanns werken en methode op organische wijze voor de lezer. Het boek is bedoeld als aanvulling op het in 2009 verschenen William T. Vollmann. A Critical Study and Seven Interviews, de eerste monografie over Vollmanns werk, met aanvullende interviews, van Hemmingson, en op het zes jaar later verschenen William T. Vollmann. Selected Interviews, onder redactie van Scott Rhodes. In zijn voorwoord geeft Lukes aan dat in zijn boek uitsluitend interviews zijn opgenomen die niet al eerder in boekvorm waren opgenomen: “Mijn leidende criteria waren dat het moeilijk vindbare, zeldzame of -het allerbeste- nieuwe en ongepubliceerde interviews moesten zijn.”
Reizen, schrijven
Kenmerkend voor Vollmann is zijn mateloze schrijf- en reis-energie, en zijn bereidheid om ver te gaan om zich in andere werelden te verplaatsen, in letterlijke en empathische zin. Bij wijze van onderzoek leest hij ongehoorde hoeveelheden historische documenten, reisverslagen, en literatuur en reist hij naar landen als Afghanistan, Thailand, Somalië, Cambodja, Bosnië en Herzegovina, Servië, Kenia, Japan, Mauritius, en naar de magnetische noordpool. Op die laatste plek, waar hij twee weken verbleef in een verlaten weerstation om onderzoek te doen voor de historische roman The Rifles (1994), raakte hij bijna fataal onderkoeld en brandde hij voor het leven zijn wenkbrauwen af toen hij per ongeluk zijn slaapzak in brand zette. “Als het pikdonker en koud is en je weet dat je zelf zowel je beste vriend als grootste vijand bent, dan moet je je echt concentreren, want als je panikeert, dan ben je dood. Het was geweldig voor het boek,” zei Vollmann hierover in een interview uit 1994.
Het is niet de enige keer dat hij werd blootgesteld aan gevaar, of zelfs ontsnapte aan de dood. In Congo werd hij geïntimideerd en gearresteerd; hij trok als 22-jarige naar Afghanistan om met de moedjahedien tegen het Sovjet-leger te vechten; in Jemen werd hij in 2002 gezien als het (Amerikaanse) kwaad zelve; in San Francisco werd hij door een pooier met een vuurwapen beschoten in een bar; ten tijde van de Joegoslavië-oorlog verbleef hij in Sarajevo, waar hij vrijwel dagelijks werd beschoten door sluipschutters; in 1994 reed hij in Mostar in een huurauto op een landmijn, waarbij twee bevriende collega-journalisten om het leven kwamen; en in datzelfde jaar strompelde hij doodziek door de jungle om de grens over te steken tussen Myanmar en Thailand.
Schrijver, tippelant
Ook als hij dichter bij huis blijft, begeeft Vollmann zich in risicovolle en hachelijke situaties. In zijn woonplaats Sacramento sliep hij in een bepaalde periode regelmatig op straat met de plaatselijke daklozen en verslaafden. In San Francisco hield hij zich een tijdlang op in het rauwe Tenderloin-district, waar hij betaalde seks had met prostituees, waarmee hij naar eigen zeggen soms ook langdurige relaties aanknoopte en in een enkel geval zelfs bevriend raakte. Hun verhalen en die van andere ‘berooiden’ tekende hij op en transformeerde hij tot literatuur, bijvoorbeeld in zijn ‘prostitutietrilogie’: Whores for Gloria (1991), Butterfly Stories: A Novel (1993) en The Royal Family (2000), maar ook in recenter werk als Poor People (2007) en The Lucky Star (2020).
Dat hij zich empathisch tot prostituees verhoudt, bereid is naar hen te luisteren en hun verhalen een plek in de literaire ruimte geeft, neemt niet weg dat Vollmann als ‘hoerenloper’ participeert in een grimmig systeem van uitbuiting en als zodanig ook bijdraagt aan de instandhouding ervan, ook al bagatelliseert en relativeert hij zelf het geweld en onrecht dat gepaard gaat met prostitutie. Hij doet dat bijvoorbeeld door te benadrukken dat hij niet tegen prostitutie als zodanig is, maar wel tegen gedwongen prostitutie (alsof er geen subtielere maatschappelijke mechanismen en oorzaken zijn dan ongecompliceerde dwang waardoor vrouwen tegen hun wil in de prostitutie belanden), of door gemakzuchtig te stellen dat we in zekere zin ‘allemaal prostituees zijn’ – een stelling die alleen maar houdbaar is op een abstract niveau waar de concrete verschillen tussen de leefwerelden van prostituees en die van ‘ons’ zijn uitgewist.
Ook neemt het niet weg dat hij, hoe nobel zijn bedoelingen ook mogen zijn, als schrijver profijt heeft en gebruikmaakt van de kwetsbare positie van de prostituees die hij spreekt. Dat hij hen betaalt voor interviews brengt hem ertoe de gesprekken als ‘uitruil’ te zien, maar die uitruil is alleen mogelijk binnen een bepaalde machtsconstellatie, waar uiteindelijk systemische politieke oorzaken aan ten grondslag liggen. Die constellatie wordt door Vollmann zelden of nooit bevraagd, terwijl die een fundamentele ongelijkheid belichaamt en dus object van kritische bevraging zou moeten zijn.
Solitair
Vanwege zijn reizen en zijn neiging om zich in risicovolle situaties te storten staat Vollmann te boek als avonturier. Toch zijn er ook lange periodes waarin hij een teruggetrokken bestaan als loner leidt in zijn studio in Sacramento en zich obsessief wijdt aan lezen, schrijven en zijn artistieke praktijk als visueel kunstenaar. Teruggetrokken leven betekent voor Vollmann ook afgesneden zijn van veel vormen van ‘moderne’ communicatie: hij gebruikt geen internet en heeft geen mobiele telefoon. Al in 2004 zei hij hierover: “Nou, ten eerste denk ik dat de notie van virtuele gemeenschappen vruchtbaar is in sommige opzichten, maar het is ook heel gevaarlijk, want het betekent dat je nog verder verwijderd raakt van je onmiddellijke omgeving; je fysieke centrum wordt minder belangrijk […] Het tweede dat ik haat aan het internet en mobiele telefoons – en één van de redenen dat de paden naar individualiteit die we in potentie hebben worden misbruikt – is dat alles eindeloos interruptible is. […] Op internet word je blootgesteld aan allerlei soorten advertenties, en ondertussen traceren mensen die geen goede bedoelingen met je hebben waar je heen gaat, je kooppatronen, je interesses, en dat maakt het nog waarschijnlijker dat de onderbrekingen in je leven verleidelijker en verleidelijker worden, dus ook steeds effectiever, en je weerhouden van het zijn van jezelf.”
Vollmann heeft wel een vaste telefoon in zijn studio, maar die werkt alleen als hij de metalen kast waarin die opgeborgen is van het slot doet en opent. Paranoïde? Ja, al bleek zijn achterdocht niet geheel uit de lucht gegrepen. Toen hij zijn FBI-dossier opvroeg, bleek hij er jarenlang van verdacht te worden de Unabomber te zijn, die de Verenigde Staten tussen 1978 en 1995 teisterde met bomaanslagen. Over deze ontdekking schreef Vollmann voor Harper’s Magazine in 2013 het stuk “Life as a Terrorist”.
Mislukking
Een motief in de gesprekken in Conversations with William T. Vollmann is een traumatische gebeurtenis uit Vollmanns jeugd: toen hij negen jaar oud was, moest hij op zijn jongere zusje Julie letten, maar hij was zo in een boek verzonken, dat hij niet opmerkte dat zijn zusje verdronk. “Ik voelde me een moordenaar,” zegt Vollmann over dat jeugdtrauma. “Een outcast. Soms voelde ik me buitenaards. Ik kon niet zijn zoals andere mensen die een gewoon, gelukkig leven leidden. Ik raakte geïnteresseerd in mislukking.” Is Vollmanns empathie voor de ‘dispossessed’ dan tot deze gebeurtenis uit zijn jeugd te herleiden? Dat is misschien wat al te causaal en eendimensionaal gedacht, maar dat hij in interviews geregeld naar deze ingrijpende gebeurtenis verwijst om zijn preoccupatie met outcasts te verklaren is een gegeven.
Genadeloze eerlijkheid
Wat de onderliggende reden ook is, Vollmann heeft een radicale empathie ontwikkeld voor mensen die zich in de maatschappelijke marges ophouden: behalve over prostituees, daklozen en verslaafden schrijft hij over skinheads, drugsdealers en pooiers. Het vereist -zoals hij het zelf noemt- een “radical vulnerability” om over deze mensen te schrijven, alleen al omdat hij zich aan gevaar blootstelt in de ruimtes waar hij deze mensen ontmoet: “Aanvankelijk, toen ik het prostituee-ding deed, was ik ontzettend nerveus en erg bang voor de pooiers en drugsdealers (ik werd zelfs een keer beschoten door een pooier) en nam ik iemand mee. Maar ik merkte dat dat mijn doel volledig dwarsboomde.” De radicale kwetsbaarheid waarover Vollmann spreekt is niet enkel van toepassing op hem, maar evenzeer op degenen waarover hij schrijft. De toch al kwetsbare mensen die hij ontmoet, worden in Vollmanns boeken onderworpen aan zijn blik als schrijver en zijn dus ook op papier machteloos: “Als je schrijft, dan ontwikkel je een videocamera, en die gebruik je om inbreuk te maken op iemands privacy – hopelijk met hun instemming. Het is vies werk, net als prostituee zijn. Ik ben niet anders. Ik probeer weg te laten wat mij of een ander pijn zou kunnen doen, maar ik kan niet altijd weglaten wat beschamend is voor me, want ik wil eerlijk zijn.”
Met een genadeloos eerlijke blik naar jezelf en anderen kijken (zoals hij bijvoorbeeld formidabel doet in “Four Men”, een essay dat hij recentelijk voor Harper’s Magazine schreef) resulteert bij Vollmann haast vanzelf in een universum waarin uiteenlopende en tegenstrijdige elementen naast elkaar kunnen bestaan, in één individu samenkomen, en dus in een complexe wereld waarin schematisch denken telkens tekortschiet, morele waarden aan het wankelen worden gebracht en grijstinten haast tot in het oneindige worden aangebracht. Het aanbrengen van schakeringen is voor Vollmann een manier om de complexe werkelijkheid recht te doen en naar mensen te kijken als ingewikkelde wezens waarin vrijwel altijd tenminste iets goeds te ontwaren valt: “Iedereen verdient zijn kans om als individu geportretteerd te worden en als lid van een groep. Iedereen heeft enige verdienste als individu.”
Menselijkheid
Als je ver genoeg inzoomt, dan blijken de dingen altijd ingewikkelder te liggen dan ze aanvankelijk leken. Vollmann brengt grote historische gebeurtenissen terug tot menselijke proporties (bijvoorbeeld in Europe Central met de oorlog aan het oostfront tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie), waardoor de morele kaders waarin deze gebeurtenissen doorgaans bezien worden van reliëf worden voorzien. Als lezer word je uitgenodigd je te verplaatsen in individuen in bepaalde omstandigheden en na te gaan waarom mensen deden wat ze deden en je af te vragen wat jij zou doen, wat weer iets anders is dan een rechtvaardiging proberen te vinden voor bepaald gedrag. Het maakt het lezen van Vollmann een riskante en bepaald niet vrijblijvende ervaring, waarbij je als lezer soms geconfronteerd wordt met ongemakkelijke vragen.
Neem zijn proza over het voormalige Joegoslavië ten tijde van de oorlog in de jaren ‘90. Hij sprak daar met de lokale bevolking, zowel met Kroaten, Serviërs als Bosniërs. In een interview uit 2004 met David Boratav haalt Vollmann een gesprek uit die periode aan om zijn mensbeeld te illustreren: “Als ik schrijf over iemand in Servië die heeft geleden door de Kroaten en zelf mogelijk ook oorlogsmisdaden heeft begaan, dan probeer ik mijn vaardigheden als romancier te gebruiken om haar te beschrijven als een volledig levend, driedimensionaal personage. Dus in plaats van simpelweg te ontdekken dat ze slechte dingen heeft gedaan en dus een slecht mens is, punt uit, wordt de lezer gedwongen om te zeggen: oké, dit is haar overkomen. En ook: ze is erg loyaal, ze is slim, ze doet haar best, ze is een mengeling van goed en slecht. Je kunt niet in twee zinnen zeggen: dit is wat het is. Dus dit is wat ik probeer te doen in mijn journalistieke werk en in al mijn schrijven. Wat ik ook denk, wat jij ook denkt, ik vind altijd dat mijn eerste taak is: bedenken wat de andere kant zou kunnen zijn.”
Dat dit een risicovolle werkwijze is, beseft Vollmann maar al te goed. Voor hem is het zich verplaatsen in de ander geen vrijblijvende abstractie, maar een riskante houding die mogelijk ook vervreemding van de omgeving tot gevolg heeft. “Werkelijk het andere perspectief in overweging nemen is een extreem gevaarlijk, angstaanjagend iets om te doen. We denken allemaal op abstract niveau: ‘Oh ja, er is altijd een ander perspectief.’ Maar wat betekent dat? Zijn we werkelijk bereid om Al-Qaeda’s perspectief in overweging te nemen? Of dat van een kindermisbruiker? Het betekent niet dat we moeten vinden dat deze mensen gelijk hebben, maar dat we moeten vragen waarom ze doen wat ze doen. Maar als we zo dichtbij proberen te komen, dan merken we dat we mensen die dichtbij ons staan van ons hebben vervreemd.”
Vollmann laat zich inspireren door Dostojevski, die één van zijn personages in De gebroeders Karamazov laat zeggen dat als iemand een moord pleegt in Timbuktu, we ons allen schuldig zouden moeten voelen, omdat we allen broeders en zusters zijn. Die gedachte haalt hij aan in het genoemde interview uit 2004 en herneemt hij dertien jaar later in een gesprek uit 2017 met Hannah Jakobsen: “Ik ben iemand die het als kind verpest heeft, dus hoe zou ik ooit niet empathisch kunnen zijn tegenover andere mensen die het verknald hebben? Hier zit ik dan, in dezelfde kamer als een verkrachter of massamoordenaar, of wie dan ook, en ik denk: oké, dit is mijn broeder of zuster, want we hebben het allebei verknald. Ik hoef die persoon niet leuk te vinden. Ik zou zelfs kunnen denken: deze persoon verdient het om ter dood gebracht te worden. Maar alsnog, ik moet luisteren en onthouden dat we broeders en zusters zijn.” Het morele relativisme dat op de loer ligt bij abstracte noties van de mensheid als verbonden gemeenschap wordt door Vollmann ondervangen door het ethisch oordeel niet zozeer niet te vellen, maar tijdelijk op te schorten. Het erkennen van de menselijkheid van de ander primeert op het ethische oordeel, in elk geval zolang hij in gesprek is met die ander. Het ethische oordeel staat tijdens het gesprek tussen haakjes.
Dat Vollmann buiten de context van dergelijke gesprekken wel degelijk bereid is moreel te oordelen, blijkt wel uit het in 2003 gepubliceerde Rising Up and Rising Down (onder kenners en fans wordt hiernaar verwezen met het acroniem RURD), een zevendelige reflectie op geweld, waarin hij onder meer probeert een ‘moral calculus’ op te stellen. Dat hij tot oordelen bereid is, betekent echter niet dat hij in dit boek ook slaagt in zijn opzet. Hoe boeiend sommige delen van RURD ook zijn, de poging om een wiskundig geordend moreel systeem op te tuigen verzandt in tientallen pagina’s aan stellingen en substellingen, die uiteindelijk het tegenovergestelde bewerkstelligen van wat wordt beoogd, namelijk een gebrek aan overzicht en systematiek. Het is niet de enige keer dat Vollmanns megalomane ambities – die zijn oeuvre óók enerverend, verfrissend en gedurfd maken – tot gevolg hebben dat hij literaire en filosofische uitdagingen aangaat die hij niet aan blijkt te kunnen.
Armoedig vertellen
Vollmanns onbevreesde karakter neemt soms de vorm aan van zelfoverschatting, maar zorgt er ook voor dat hij ruimtes betreedt waarin hij in aanraking komt met de dispossessed, de marginalen, kansarmen en mensen die er dubieuze ideeën en praktijken op nahouden. Maar waarom zoekt hij die ruimtes op? Waarom wil hij uitgerekend daar gesprekken voeren? Gedeeltelijk is het antwoord daarop dat hij gelooft dat iedereen een interessant verhaal te vertellen heeft. Op de vraag of hij zich kan vinden in de beschrijving van zijn praktijk als: het interviewen van de meest verdorven mensen ter wereld met een open mind, zoveel mogelijk onbewerkt interviewmateriaal opnemen, zodat zij zelf hun zaak kunnen verdedigen, aannemen dat mensen goede intenties hebben totdat anders bewezen is, antwoordt Vollmann in een interview in 2006 met Ben Bush: “Dat klopt, en niet alleen verdorven mensen, maar iedereen, want iedereen is interessant, iedereen heeft een verhaal, en als we ergens heen gaan en verveeld zijn door een andere persoon, dan hebben wij gefaald.”
Toch verklaart dit antwoord niet waarom hij veel vaker in de mondiale en maatschappelijke marges te vinden is, dan in middenklasse-omgevingen of onder de ‘superrijken’. Een ander deel van het antwoord is gelegen in het ethische besef van waaruit Vollmann de verantwoordelijkheid voelt om zorg te dragen voor het verhaal van hen die door hun omstandigheden niet hun eigen verhaal kunnen vertellen. Vollmann maakte eens het punt dat armoede niet enkel een kwestie van materiële ontbering is, maar ook een uitputting van het innerlijk leven met zich meebrengt. “Dat is één van de zeer treurige dingen. Toen ik mensen sprak voor Rising Up and Rising Down, hoorde ik vaak eloquentie. Als je met arme mensen spreekt, ontmoet je vaak mensen wier hersenen en geest net zo uitgehongerd zijn als hun lichaam, waardoor ze niet tot eloquentie in staat zijn.” Uit de gesprekken met in armoede levende mensen over de hele wereld is het boek Poor People (2007) voortgekomen.
Een kanttekening die bij Vollmanns verheerlijking van eloquentie te plaatsen valt, is: zijn de hersenen en geesten van in armoede levende mensen inderdaad uitgehongerd, of gaat het hier om hersenen en geesten die simpelweg -en zeer begrijpelijkerwijs- andere prioriteiten hebben? Bovendien kan de vraag gesteld worden of Vollmann altijd voldoende oog heeft voor ‘andere’ vormen van intelligentie in omgevingen waar armoede heerst, uitdrukkingsvormen anders dan welsprekendheid, die vanwege zijn blik en positie niet zichtbaar worden. Vollmann is en blijft uiteindelijk een passant, iemand die niet permanent hoeft te functioneren in de omgevingen die hij als schrijver bezoekt, maar zich in de relatief comfortabele positie van voorbijganger bevindt. Die positie heeft gevolgen voor zijn waarnemingsvermogen, voor de blik waarmee hij omgevingen tot zich neemt en voor hoe hij de woorden van zijn gespreksgenoten interpreteert.
Andere werelden
Het is Vollmann er steeds om te doen werelden te openen die zich voor de meeste mensen volstrekt aan het zicht onttrekken. In een interview uit 1989 met Paul Oldfield stelt hij vast: “Er zijn al die verschillende werelden. Elke groep denkt dat hun wereld de hele wereld is: het is absoluut waar voor hen. En al deze groepen zijn hermetisch afgesloten. Het maakte niet uit over welke mensen ik schreef. Het hadden miljonairs en accountants kunnen zijn in plaats van prostituees en zwervers. In alle gevallen is het alsof het licht door de zwaartekracht gebogen is zodat ze nooit buiten hun eigen kleine cirkeltje kunnen kijken. Wat ik meer dan wat dan ook zou willen is dat die kleine werelden elkaar zouden kunnen zien. Maar er is niet veel hoop.”
Het grondige onderzoek dat nodig is om andere werelden te kunnen oproepen, maakt wat Vollmann betreft al het verschil als het gaat om de vraag hoe overtuigend je ergens over kunt schrijven. Door naar mensen en plekken toe te gaan, zich erin onder te dompelen, probeert hij ervoor te zorgen dat zijn boeken geworteld zijn in een specifieke, doorleefde realiteit, waarin hij -eenmaal thuis- wil kunnen rondlopen in gedachten. “De realiteit is altijd relevant. Dus als je ergens heen gaat en probeert iets te weten te komen over een plek of mensen die je niet kende, en je schrijft er eerlijk en mooi over, dan zullen mensen over vijfhonderd jaar nog steeds willen lezen wat je te zeggen had, als er dan nog mensen zijn. Het zou hen op de één of andere manier raken. Maar als je in plaats daarvan zegt: ‘Nou, oké, ik ga wat schrijven over daklozen en ik verzin een of ander script en ik hoef ze niet echt te ontmoeten, maar hier is wat ik denk,’ dan is het misschien interessant als document dat iets over jou of je tijd blootgeeft, of zoiets, maar het zou niet even overtuigend zijn.” Ook voor zijn historische romans reist Vollmann naar plekken, maar dan vooral om zich een voorstelling te kunnen maken van het leven in bepaalde landschappen. Dit ‘veldwerk’ combineert hij met het lezen van allerhande dagboeken, memoires, reisverslagen, historische documenten en literaire boeken over de tijd waarover hij schrijft, net zolang totdat het materiaal ‘tot leven komt’ en hij zich een voorstelling kan maken van hoe het leven ‘then and there’ geweest moet zijn, in het volle besef dat het verleden in zekere zin onbenaderbaar is en een verbeelding ervan het hoogst haalbare is.
Vollmanns onverbrekelijke commitment aan zijn schrijfpraktijk uit zich in een grote betrokkenheid bij de mensen waarover hij schrijft, de moeite die hij doet om door te dringen in hem onbekende werelden, maar ook in zijn uitzonderlijke productiviteit, al legt die misschien ook getuigenis af van het onvermogen om te schrappen en te ordenen. Dat het aantal pagina’s van sommige van zijn boeken in duizendtallen moet worden uitgedrukt in plaats van honderdtallen, zegt misschien al genoeg. Hij schreef met Rising Up and Rising Down (2003) een meer dan 3.000 pagina’s tellende reflectie op moraal en geweld. Verder werkt hij al jaren aan Seven Dreams: A Book of North American Landscapes, een zevendelige reeks historische romans (waarvan er nu vijf verschenen zijn: de eerste in 1990, The Ice-Shirt, de meest recente in 2015, The Dying Grass) waarin de geweldsconflicten tussen native Americans en kolonisten van grofweg de afgelopen duizend jaar centraal staan. Veel van zijn andere boeken, zoals Europe Central (2005, 832 pagina’s), Imperial (2009, 1344 pagina’s), het tweedelige Carbon Ideologies (2018, resp. 601 en 667 pagina’s), en de vooralsnog ongepubliceerde CIA-roman A Table for Fortune (3.400 pagina’s) zijn ook niet bepaald toonbeelden van compactheid te noemen.
Vollmann in Nederland
In Nederland besteedde Inge van de Ven aandacht aan Vollmanns oeuvre in haar studie Big Books in Times of Big Data (2019). Het is een tamelijk spaarzaam voorbeeld van kritische aandacht voor Vollmanns werk in het Nederlands taalgebied. Door de jaren heen zijn er wel wat recensies en essays over zijn werk verschenen, bijvoorbeeld een uitvoerig stuk uit 2005 van Arie Altena over Europe Central in het literaire tijdschrift Yang, maar zeker de laatste jaren is de toch al niet overweldigende belangstelling voor zijn werk in het Nederlands taalgebied weggeëbd. De enige die structureel aandacht heeft besteed aan het oeuvre is Graa Boomsma. Hij deed dat met name in het tijdschrift Raster en De Groene Amsterdammer. Voor Raster vertaalde hij in 1994 een fragment uit Thirteen Stories and Thirteen Epitaphs (1991) en voor De Gids in 1997 een fragment uit The Atlas (1996); voor het tijdschrift Yang vertaalde Wouter Verbeylen in 2005 een fragment uit Rising Up and Rising Down (2003); en in de bloemlezing van Jay McInerney, Cowboys, Indianen & forensen uit 1995, is een vertaald fragment opgenomen uit The Rainbow Stories (1989; de vertaler kon ik niet achterhalen). Die fragmenten gelden bij mijn weten tot nog toe als de enige vertalingen van Vollmann naar het Nederlands; boekvertalingen zijn er vooralsnog niet.
Dat is des te opvallender als je bedenkt dat het werk van generatiegenoten als David Foster Wallace, Richard Powers en Jonathan Franzen wél naar het Nederlands is vertaald. Dat schrijvers als Kathy Acker, Dave Eggers en Franzen hun bewondering voor Vollmann hebben uitgesproken, en dat hij met Europe Central (2005), een monumentale roman over Duitsland en de Sovjet-Unie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog, de National Book Award won, bleek niet voldoende om uitgevers over de streep te trekken. Allicht speelt ook de omvang en reikwijdte van Vollmanns boeken een rol, net als het feit dat zijn oeuvre weerstand biedt aan traditionele genre-indelingen. In een recensie speculeert ook Boomsma over de redenen van het uitblijven van vertalingen: “Geen boek van hem is in het Nederlands vertaald. Hoe komt dat? Te dik, te geëngageerd, te ingewikkeld, te scabreus, gewoon te véél. Luie uitgevers branden zich niet graag aan een oeuvre dat onverkoopbaar lijkt.”
De lezer van de toekomst
Als het lezen van Vollmanns boeken te veel gevraagd is voor Nederlandse uitgevers (wat in het geval van sommige boeken enigszins te begrijpen zou zijn), dan zijn de gesprekken in Conversations with William T. Vollmann wellicht een toegangspoort tot dit indrukwekkende, fascinerende oeuvre, dat gekenmerkt wordt door een empathische, weidse manier van kijken, oog voor menselijkheid, bandeloze nieuwsgierigheid, tomeloze onderzoeksdrift, maar soms ook door een vreemdsoortige, ongrijpbare koppigheid, warrigheid, overdaad en naïviteit.
Vollmann is naïef en wijs; onverbeterlijk én open naar anderen; naar binnen én buiten gericht; reislustig én geworteld; contemplatief én onbezonnen; kinderlijk én volwassen. Hij is, kortom, veel. En dan zwijg ik nog over zijn ietwat vage politieke overtuigingen, die ergens lijken te zweven tussen anarchisme en libertarisme, aangezuiverd met een vleugje socialisme. Vollmann zit, net als de werelden waarover hij schrijft, vol tegenstrijdigheden, is menselijk en dus feilbaar. Overbrengen dat de mensen waarover hij schrijft dat ook zijn, volwaardige mensen met een verhaal en een complexe binnenwereld, dat vindt hij misschien nog wel het belangrijkste: “Ik probeer boeken te schrijven die lang meegaan en ook mensen in de toekomst nog zullen interesseren – niet alleen mijn boeken, maar de mensen waarover ik schrijf, waar het grootste deel van de wereld niets van weet en niets om geeft. Het zou me zo gelukkig maken als ik bedenk dat over honderd jaar iemand mijn boeken zou lezen en zou weten dat de mensen daarin geleefd hebben.” Vollmann schrijft voor de lezer van de toekomst, over wat zelfs nu al zo goed als vergeten is.
Daniel Lukes (ed.), Conversations with William T. Vollmann
- Engels
- University Press of Mississippi (2020), 252 blz.