
Filosofie
Michel Serres: La joie de savoir
François Dosse
- Aldo Houterman
- 14 januari 2025
De laatste encyclopedist
Na veertien jaar lang elke zondag over een ander onderwerp te hebben gefilosofeerd voor de Franse radiozender France Info, kondigt Michel Serres (1930-2019) een jaar voor zijn overlijden voor een half miljoen luisteraars zijn afscheid aan met een anekdote. “Op een dag nam ik een taxi in Parijs, die werd bestuurd door een breedgeschouderde Senegalese man. Hij draaide zich niet om toen ik zei waar ik naartoe wilde gaan, maar hij antwoordde: “Jij bent Michel Serres. Ik hoor de stem van mijn zondagse filosofieleraar.” En daar, op die dag, is mijn leven gered! Ik bereikte met mijn programma taxichauffeurs, handwerkers en handelaars.”
Wie was deze zondagse filosofieleraar die samen met Michel Foucault de grondslagen van het structuralisme bediscussieerde, die de Parti Socialiste en de Verenigde Naties probeerde te overtuigen van rechten voor de natuur, die interdisciplinair onderwijs voor toekomstige generaties ontwikkelde en die een nieuwe mens verkondigde, voortgekomen uit mondialisering, algoritmisering en medicalisering? Hierover gaat de biografie Michel Serres: La joie de savoir (2024, Parijs: Plon) van hoogleraar universiteitsgeschiedenis François Dosse, bekend van zijn tweedelige geschiedenis over het Franse structuralisme en een kritische biografie van Serres’ tijdgenoten Gilles Deleuze en Félix Guattari.
Met een grove penseelstreek kan Serres’ bijdrage aan de filosofie worden geschetst als de installering van wat hij zelf in Hermes II uit 1972 een ‘object-object-filosofie’ noemt. Deze vertrekt niet vanuit een centrale these of denkend subject, maar traceert de relaties tussen de objecten onderling en de relaties tussen de disciplines waarin objecten naar voren komen. Geïnspireerd door de Verlichtingsdenker Leibniz laat Serres zien dat de dingen nooit vanuit zichzelf of vanuit hun eigen regio begrepen kunnen worden, maar structureel genetwerkt zijn. Ook zonder tussenkomst van de mens wisselen de objecten continu krachten, energie of informatie met elkaar uit.
Wanneer Serres begint aan zijn studie filosofie aan de prestigieuze École Normale Supérieure in Parijs, vinden we daarin een nadrukkelijk ethische motivatie: na opleidingen gevolgd te hebben als marinier en wiskundeleraar, wendt hij zich tot de filosofie vanwege zijn afkeer van geweld. In een interview met zijn voormalig student en eveneens netwerkdenker Bruno Latour uit 1990 verklaart Serres: “Sinds de atoombom werd het urgent om wetenschappelijk optimisme te overdenken. Ik vraag mijn lezers om de explosie van dit probleem te horen op iedere bladzijde van mijn boeken. Hiroshima blijft het enige object van mijn filosofie.” De gedachte hierbij is ongeveer: als de klassieke instituties meer gevoelig zijn voor hoe de dingen genetwerkt zijn, dan zouden ze minder snel overgaan tot geweld richting mens en planeet.
Door de actualiteit van de thema’s uit de boeken van Serres, zoals de verhouding tussen wetenschap, techniek en natuur (o.a. in Le Contrat Naturel en Biogée), de onbepaaldheid van seksuele identiteit (in l’Hermaphrodite), de turbulentie en chaos van de wereld (in La Naissance de la Physique) en de verhouding tussen stad en platteland (in Les cinq sens en Hominescence), groeide de laatste jaren het aantal academische publicaties rondom Serres. Zo ontstond bij Bloomsbury Publishers de reeks Michel Serres and Material Futures en verscheen het erudiete en vlot geschreven Michel Serres: Figures of Thought van Christopher Watkin (Edinburgh University Press, 2020). Uit deze boeken stijgt een beeld op van Serres als een zeer krachtig en vernieuwend denker, een ‘homo universalis’ die met encyclopedische kennis en een vrolijke uitstraling nauwelijks bewogen leek door het gekissebis tussen filosofen onderling.
In de biografie van Dosse blijkt het beeld van Serres als figuur die boven de partijen uitstijgt een vlakke doorsnede van een toch wel ingewikkelde persoonlijkheid. Door te putten uit zowel gesprekken met zijn kinderen, collega’s en studenten als uit Serres’ notitieboekjes (de Carnets en de Cahiers de Formation) laat Dosse zien dat Serres bij tijd en wijle ook heel eenzaam, getroebleerd en jaloers was. Zo vond Serres al vroeg in zijn carrière dat zijn ideeën werden gestolen door zijn directe collega’s. Het welbekende idee van de dood van de mens in Foucault’s De woorden en de dingen (1966), waarin betoogd wordt dat de mens pas sinds de renaissance een object van studie geworden is en ook weer als object aan het verdwijnen is, zou uit Serres’ koker zijn gekomen, evenals Jules Vuillemin’s idee uit diens La Philosophie de l’algèbre (1962) dat de wiskunde van Leibniz niet volgt op die van Descartes, maar juist de condities ervan bepaalt. Dit volgt nog op het onbegrip van zijn vader (oorlogsveteraan en baggeraar) voor zijn keuze om filosoof te worden en de afwezigheid van liefde van zijn moeder. Deze geschiedenis ondersteunt het vermoeden dat Serres’ verschijning en oeuvre bij lange na niet altijd het resultaat waren van ‘La joie de savoir’, zoals de ondertitel luidt. Dosse benadrukt dat Serres in zijn werk ook bijzonder haatdragend kon zijn ten opzichte van bekende filosofen als Heidegger en Sartre, en dus voor een pacifist opmerkelijk polemisch is.
Toch beklijft na het lezen vooral de enorme rijkdom en ambitie die van de persoon Serres afstraalde. In drieëndertig hoofdstukken behandelt Dosse de vele episodes uit Serres’ leven, waarin Serres zich bemoeide met de meest uiteenlopende onderwerpen, van Kuifje tot kwantummechanica, en van topologie tot Trump. Dosse noemt Serres ‘de laatste encyclopedist’, een denker die na het postmodernisme het grote verhaal van het universum durfde te vertellen. Doordat Dosse de vaardigheid bezit om gepeperde berichtgeving te combineren met intellectuele diepgang, levert dat ontzettend boeiende hoofdstukken op. Zoals over de verdediging van zijn proefschrift waarin Serres onenigheid krijgt met zijn promotiecommissie omdat hij Gaston Bachelard te hard zou aanvallen (H. 10) of over de ‘Groupe des Dix’, een groep van tien Franse wetenschappers, met Serres als roerganger, die de opkomende cybernetica in de jaren zeventig probeerde te vertalen in een politieke filosofie (13). Dit hoge niveau wordt helaas niet gehaald in de latere, wat voorspelbare hoofdstukken over Serres als intellectueel ondernemer (30) en mediapersoonlijkheid (31).
Ronduit vernieuwend in de Serres-lectuur is het hoofdstuk Un fervent chrétien (25), waarin een prachtige boog wordt gespannen tussen de vroom katholieke Serres in zijn jeugdjaren, Serres die vervolgens de kerk verlaat als reactie op de excommunicatie van een gescheiden vrouw, en Serres die uiteindelijk terugkeert naar zijn geloof op het moment dat zijn wel altijd gelovig gebleven vrouw op sterven ligt. De intellectuele overwegingen van de wetenschapsfilosoof Serres ten opzichte van religie komen hier indringend samen met zijn angsten en liefde. Ook het hoofdstuk over Serres als bergbeklimmer (19) kent een aantal bloedstollende passages in het hooggebergte waarin duidelijk wordt hoe hij dacht over lichaam en geest en waarom hij schreef dat hij heeft leren denken van zijn gymleraren en berggidsen. Met zulke voorbeelden laat dit boek zien dat Serres’ leven en werk behalve op zijn studenten ook van invloed is geweest op niet-filosofen, zoals politici, filmmakers, onderwijzers, architecten, sporters en dus ook op taxichauffeurs. Niet onverdienstelijk voor een zondagse filosofieleraar.
In het Nederlands verscheen van Serres De wereld onder de duim, Muziek en recent De parasiet in uitstekende vertalingen bij Boom.
François Dosse, Michel Serres: La joie de savoir
- Frans
- Plon (2024), 736 blz.