Proza
Keetje op straat
Neel Doff
(vert. Anna P.H. Geurts)
- Marwin Vos
- 22 mei 2023
Neel Doff (1858-1942) was een erudiete vrouw die schreef en vertaalde. Zij kwam uit een arm milieu en was autodidact. Van oorsprong Nederlandse, leefde en werkte ze vanaf haar zestiende in België. Haar werk schreef zij in het Frans, ze had Franse uitgevers en haar eerste boek werd genomineerd voor de Prix Goncourt.
‘Keetje op straat’ is de accurate vertaling van Keetje Trottin’, in Nederland beter bekend onder de sensationele titel van het boek en de film ‘Keetje Tippel’ — met een hoofdletter, alsof het om een achternaam gaat. ‘Trottin‘ betekent niet tippelen of prostitueren maar ‘op straat zijn’ of ‘waren bezorgen’. Keetje was loopmeisje en dienstbode in Amsterdam in de tweede helft van de 19de eeuw.
Keetje Trottin (1921) is het laatste deel, na Dagen van honger en ellende (1911) en Keetje (1919). De trilogie, die autobiografisch en confessioneel wordt genoemd, is dat misschien niet meer dan 40%, zegt Doff zelf: ‘Ik heb de tekst in de ik-vorm geschreven, omdat ik me solidair voelde met alle lijden, met alle onrecht …’ (in: Le Merle, augustus 1929).
Nadat haar boeken al in het begin van de 20ste eeuw vertaald werden in het Nederlands en in andere talen (waaronder in het Russisch, waar haar ‘proletarische romans’ geliefd waren), werden ze in de jaren zestig opnieuw vertaald in uitgaves waarin hoofdzakelijk prikkelende fragmenten gekozen waren. Hierover vertelt vertaler en historica Anna P.H. Geurts in het uitgebreide nawoord in de nieuwe uitgave van uitgeverij IJzer (2021). In dit nawoord ontleedt ze op onderkoelde toon de mis-handeling van Doffs werk door mannelijke vertalers/bezorgers en schetst ze hoe critici haar werk stereotype benaderden als ‘bekentenisliteratuur’ en ‘primitief’. Geurts beschrijft de literaire vormen en thema’s en licht de buitengewone kwaliteiten van haar werk toe.
Keetje trottin is opgebouwd uit fragmenten waarin de ik-persoon, Keetje Oldema, vertelt over haar werkhuizen, de bazen, de klanten, de mensen op straat met wie ze praat. Ze heeft oog voor details, voor schoonheid en voor onrecht. In de kamers van studenten, die ze ontbijt moet brengen, leest ze stiekem in boeken. Boeken lezen is zo’n krachtig verlangen! In Multatuli’s Woutertje Pieterse herkent ze trekken van zichzelf en ze begint gesprekken met hem te voeren, maar ze ziet ook dat zelfs Woutertje haar zou loochenen. Deze fragmenten zijn een ingreep van de schrijver waarmee ze de jonge Keetje een wereld laat scheppen waarin ze geen vreemde is.
‘Wouter, wat stom dat je bij de Holsma’s deed alsof je Femke niet kent, omdat ze bleekster is. Dus als ik alleen maar voor modiste leerde en mijn vader geen eigen fiacre had, waardoor ik de dochter van een baas ben, dan zou je mij ook niet willen kennen als ik je tegenkwam. Nu kletsen we gezellig samen op het houten bruggetje, buiten de aspoort. Maar als ik zoals Mina dienstbode was… Luister… ik leer helemaal niet voor modiste … ik doe de bezorgingen, ik neem het stof af bij de studenten en ik schil de appels en de peren… ik eet de schillen op… Bovendien riep de baas me laatst de kolenkelder in … hij heeft me heel erg pijn gedaan.’ (p. 111)
Neel Doff, Keetje op straat
- Keetje Trottin
- Vertaald uit het Frans door Anna P.H. Geurts
- IJzer (2021 (1921)), 188 blz.