
Literair tijdschrift
Hard//hoofd - Ssst
diversen
- Gerlov van Engelenhoven
- 19 mei 2025
‘Ssst’ – Een caleidoscopisch aanbod aan sprekende stiltes
De nieuwe editie van het cultuurkritisch tijdschrift Hard//Hoofd heet ‘Ssst.’ Een ongebruikelijke titel. Het heeft iets onbeleefds en autoritairs, alsof de redactie haar publiek het zwijgen op wil leggen. Aan de andere kant kan het ook juist vriendelijk doch vermanend bedoeld zijn, een uitnodiging om stiller te worden, om beter te kunnen luisteren, naar onze omgeving of naar elkaar. Een derde interpretatie dient zich aan wanneer we de omslagillustratie erbij pakken.
Op deze illustratie, gemaakt door Zach Danson, zien we een verzameling schreeuwende mensen, sommige met een megafoon, andere met een gitaar, weer andere met smartphones in de hand. Deze laatste groep is mogelijk bezig om hun feeds vol te posten met meningen, foto’s en commentaar. Ook de achtergrond, waarop grote gebouwen en een slingerende sloopkogel te zien zijn, wekt een schreeuwerige indruk. Op de voorgrond staat iemand met de vingers in de oren en een uitgeputte, zelfs angstige blik in de ogen. Onder die figuur staat de titel van de bundel in grillige hoofdletters. In deze context is ‘Ssst’ misschien juist wel een smeekbede aan wie het horen wil: iemand die overprikkeld is en die naarstig op zoek is naar rust.
Nog voor we de bundel dus goed en wel open hebben geslagen worden we al geconfronteerd met luidruchtigheid en stilte in al hun complexiteit: is iemands zwijgen een vlucht uit de herrie van het dagelijks leven? Een pauze, een moment om ruimte te creëren voor reflectie? Of toch een teken van machteloosheid, het resultaat van silencing? In activistische kringen overheerst deze laatste interpretatie: ‘doorbreek de stilte,’ klinkt het overal, ‘verhef je stem!’ Om welke dringende kwestie het ook gaat, de basisaanname lijkt te zijn: stilte en zwijgen zijn tekenen van machteloosheid, en je stem verheffen is dus emanciperend. Deze aanname heeft een lange geschiedenis, die veel te maken heeft met de rol van stem(recht) in democratisch burgerschap. Zonder stem geen macht.
En toch ligt het qua stilte en macht ingewikkelder dan vaak wordt gedacht. Zoals politicoloog Andrew Dobson (2014) aangeeft, “for speech to be heard, it must be accompanied by its opposite: silence” (60). Iemands stem is alleen hoorbaar als iemand anders zwijgt en ernaar luistert. Volgens Dobson werkt democratie het beste wanneer spreek- en zwijgposities steeds worden afgewisseld. Als iedereen tegelijk hun stem verheft en niemand zwijgt om te luisteren of te reflecteren, horen we niets dan een kakofonie aan geluid. Het omslag van ‘Ssst’ drukt dit op overtuigende wijze uit.
Wanneer we de bundel open slaan blijkt al gauw dat er nog veel meer vormen van stilte bestaan. Het voorwoord, door Jochum Veenstra, begint eigenlijk bij de basis: stilte als datgene wat emancipatie in de weg staat en dus doorbroken moet worden. Veenstra geeft zelf het goede voorbeeld door op dappere wijze een persoonlijk verhaal over seksueel misbruik te delen. Wat hem betreft is het doel van de bundel, ‘Om zo veel mogelijk mensen te vragen de stilte te doorbreken,’ hetgeen ook zichtbaar is in de ‘lezersactie’ die aan deze uitgave vooraf ging: ‘We vroegen [lezers] om op te biechten wat normaal gesproken verborgen blijft’ (3). Het resultaat is een ‘collectieve audio-biecht’ die kan worden geraadpleegd via een QR-code: een kwartier aan korte ingesproken teksten waarin anoniem allerlei geheimen bloot worden gelegd.
Behalve dit audiowerk en Veenstra’s voorwoord zijn er echter verrassend weinig andere bijdrages die stilte op deze klassieke manier benaderen. Gelukkig maar, zou ik er bijna aan willen toevoegen: want stilte is meer dan iets dat gebroken moet worden door stemmen. In Sophia Blyden’s korte verhaal ‘Baka bana,’ bijvoorbeeld, wordt van alles niet uitgesproken en tóch gecommuniceerd. Als de hoofdpersoon op negenjarige leeftijd haar moeder verliest, zijn de vader en de dochter ongewild op elkaar aangewezen. De relatie verzuurt steeds verder tot de dochter op negentienjarige leeftijd het huis verlaat. Vervolgens zien ze elkaar jarenlang helemaal niet. Op achtentwintigjarige leeftijd komt ze haar vader toevallig op straat tegen en besluiten ze een drankje te drinken.
Deze ontmoeting zit vol betekenisvolle stiltes: ‘We hebben daar vrij zwijgzaam gezeten’ (9). In plaats van in gesprek te gaan over hoe het ze vergaan is de afgelopen jaren, wordt er spaarzaam gesproken over Uiltje, het hondje dat haar vader onlangs in huis heeft genomen: ‘“Ze mag je graag,” zei papa. “Hmm,” zei ik. “Leuke naam, Uiltje.” En toen zwegen we weer.’ Ondanks het schijnbare gebrek aan een betekenisvol gesprek, doet de ontmoeting toch veel goeds: ‘Sinds de spontane ontmoeting zochten we elkaar weer op. Dan kwam ik langs rond etenstijd of wandelden we een stukje door het park met Uiltje’ (9).
In dit verhaal wordt stilte dus gepresenteerd als een drager van liefde en een vorm van communicatie die het over kan nemen wanneer woorden tekort schieten. Juist in de stilte komen twee mensen hier bij elkaar. Terwijl hun gesprekken op de oppervlakte lijken te blijven, gebeurt er achter, naast of buiten de taal van alles. Uiteindelijk verwerken vader en dochter samen de dood van de moeder door samen bakbanaan te bakken en erbij te dansen, zoals de moeder dat vroeger deed. Dit verhaal toont aan dat taal soms niet het meest gepaste of effectieve medium is om bepaalde emoties te verwerken. Rouw, spijt, liefde en hoop worden hier voornamelijk tussen de regels door gecommuniceerd. Wat dit aantoont is dat stem en stilte niet tegenovergesteld aan elkaar zijn, maar in elkaars verlengde liggen: het spreken over oppervlakkige dingen is nodig om de stiltes mogelijk te maken waar de eigenlijk betekenis van het gesprek in besloten ligt.
Het idee van stilte als de taal der liefde komt meerdere malen terug in de bundel, bijvoorbeeld in Celestine Kronberger’s beeldverhaal ‘I don’t want to argue’ (18-19), waarin een persoon deze zin uitspreekt tegen de ander, in een context van gepolariseerde wereldpolitiek en natuurrampen. We zien scènes van Trump in een bewonderende menigte, politiegeweld, ontploffingen en overstromingen. ‘Everything is just too…’ probeert ze zichzelf uit te leggen, maar begint vervolgens opnieuw: ‘you…, it’s just…’ Uiteindelijk zegt haar gesprekspartner ‘Shhht’, wat in deze context, ook dankzij de lichaamstaal van beide hoofdpersonen, vooral liefdevol overkomt. Ze knuffelen elkaar, kijken elkaar in de ogen. De eerste spreker lijkt in deze stilte tot rust te komen en zich begrepen te voelen.
In de apocalyptische wereld waarin wij leven is het steeds moeilijker onder woorden te brengen waar je allemaal mee zit of bezorgd over bent. Wanneer woorden tekort schieten, zo lijkt dit beeldverhaal aan te tonen, biedt stilte gelukkig een alternatieve vorm van liefdevolle communicatie. Ook uit de poëzie van Bareez Majid blijkt dit. In haar gedicht ‘Mijn doofheid door de jaren heen’ zegt ze ‘[stilte] is je papa die nooit hoefde te vragen / hoe is je dag / in woorden / (misschien is dat wel wat je het meeste mist)’ (80).
De dood speelt ook een terugkerende rol in deze bundel. In de bijdrage van Vera Corben, ‘Laatste woorden,’ wordt stilte geïntroduceerd in de context van haar moeders sterven. Corben focust eerst op het ongemakkelijke effect dat stilte kan hebben. Op haar sterfbed moedigt haar moeder de familieleden steeds aan om niet zo stil te zijn. ‘Dat is wat wij ook deden: functioneren als gezin, met elkaar smoezen zodat de beklemmende stilte de ernst van de situatie niet zou benadrukken’ (108). Stilte wordt hier dus uit de weg gegaan, maar niet omdat het machteloos zou zijn, maar juist omdat stil worden het begin is van de verwerking: iets waar de familie nog niet aan toe is.
Vervolgens beschrijft ze hoe haar moeder tijdens het inslapen haar sterven beschrijft als het uitgaan van een geluid in haar hoofd. Sterven wordt verbeeld als stilte en leven als geluid. Maar, filosofeert Corben hierop door, hoe klinkt het geluid van het leven dan eigenlijk? ‘Horen we het altijd al en zijn we er zo aan gewend dat we het pas opmerken als het stopt, zoals wanneer iemand halverwege de maaltijd plotseling van de eettafel opstaat en de afzuigkap uitzet?’ Soms, concludeert ze, ‘is de stilte opvallender dan het geluid’ (108-109).
Daarom moedigt ze iedereen aan om soms een moment stil te staan, om actiever te kunnen luisteren naar het geluid van hun leven: hoe klinkt jouw leven? Aan het eind van haar artikel, in wat waarschijnlijk mijn favoriete passage uit de bundel is, presenteert ze tenslotte een lange poëtische montage van alledaagse geluiden: ‘Cafégeroezemoes dat vriendelijk mijn oren in golft, lepeltjes tegen schaaltjes […] Cadeautjes uitpakken […]. Naar adem happen, in lakens knijpen […] het zachte sniffen van ingehouden huilen […] de stoep vegen […].’ (111). Het laatste woord van het artikel, tevens het laatste woord van de gehele bundel, sluit deze montage van geluiden op een passende manier af: ‘Uitademen’ (111). Uitademen gebeurt op meest drastische wijze aan het eind van een leven, maar het is ook een geluid van bijvoorbeeld ergernis, wanhoop of opluchting. Voor Corben is het bovenal een geluid dat verwijst naar stil worden, het begin van het verwerkingsproces.
Zo staat de bundel vol van nog veel meer inspirerende benaderingen van stilte, teveel om stuk voor stuk te bespreken. Eén bijdrage wil ik graag nog noemen. In Aslıhan Özturk’s essay ‘De integratie-stok slaat wéér’ wordt helder uiteengezet hoe woorden in een politieke context tekort kunnen schieten, en hoe stilte in dergelijke situaties soms luider spreekt dan taal. In een publiek debat over het boerkaverbod zit Karima Rahmani als enige tegenstander van dit verbod om haar verhaal te doen. In dit debat heeft ze wel degelijk een stem en articuleert ze haar gedachtes heel duidelijk. En toch heeft ze geen macht: ‘Maar Karima’s stem, hoewel ze kalm en weloverwogen het dragen van haar niqaab verdedigde, werd telkens overschaduwd door een publiek dat haar alleen hoorde als echo van hun eigen vooroordelen’ (13). Hier wordt duidelijk dat een stem alleen macht heeft als men er naar wil luisteren. Bij gebrek aan een luisterend publiek kan een stem ongewild de status quo herhalen of zelfs versterken. Gelukkig biedt stilte dan uitkomst als alternatieve vorm van verzet tegen die status quo: ‘In de zaal zat Karima Rahmani, haar gezicht bedekt door haar niqaab, die haar als een stille aanklacht beschermde tegen de woorden die over haar heen spoelden’ (13).
Uit dit essay blijkt dus dat je uitspreken niet voldoende is om gehoord te worden. Bovendien blijkt dat stilte kan dienen als zowel aanklacht als bescherming, juist ook in een context waar je woorden telkens tegen je worden gebruikt. Dit is een goed voorbeeld van de centrale boodschap die wat mij betreft steeds, al dan niet impliciet, uit deze bundel naar voren komt. Spreken en zwijgen zijn niet het tegenovergestelde van elkaar, maar liggen juist in elkaars verlengde. Zwijgen begint daar waar spreken eindigt en andersom, en in een eerlijk gesprek hebben we beide nodig. Zonder spreken én zwijgen geen wederzijds begrip. Op de achterkant van de bundel staat een citaat uitgelicht uit het essay ‘Steen’ van Sjoukje Kamphorst: ‘Zonder woorden wennen jullie aan elkaar’ (31). Dit citaat doet mij beseffen dat veel betekenisvol menselijk contact zich afspeelt in de stilte voor, na, tussen of naast de taal, in de non-verbale communicatie, in aanraking, in geur, in niet onder woorden te brengen spanningen die je in de ruimte kunt voelen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over het contact tussen mens, dier en omgeving.
Er zijn duidelijke grenzen aan de taal als communicatiemiddel. Taal kan bevrijden, uitleggen, troosten, nuanceren, maar kan ook polariseren, ageren, misleiden, neutraliseren, verwarren. Veel van die functies van taal worden besproken in deze bundel. En centraal in die besprekingen staat steeds de stilte, als ruimte voor reflectie en verwerking en als cruciale toevoeging aan het volledige spectrum van communicatie, die ingezet wordt daar waar taal haar grenzen bereikt. Wat dat aangaat is de ‘Ssst’ waarmee de bundel opent een welkome uitnodiging om eens stil te staan en anders naar elkaar te gaan luisteren. Wie weet wat we over elkaar te weten komen!
Gerlov van Engelenhoven is Universitair Docent bij het Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS). Zijn onderzoek gaat over postkoloniaal erfgoed en culturele herinnering, recht en cultuur, en culturele interactie. Hij geeft ook verschillende vakken over deze onderwerpen. Zijn onderzoeksmethodologie combineert participatieonderzoek met discoursanalyse en (auto)etnografie.
Als onderdeel van zijn huidige onderzoeksproject presenteert hij meerdere afleveringen van de videopodcast Unboxing: Uitgepakte Verhalen. Dit is een serie gemaakt in samenwerking met Museum Maluku (op Youtube en Spotify), waarin hij kwesties rondom immaterieel erfgoed bespreekt met andere leden van de Molukse postkoloniale diasporagemeenschap in Nederland.
Zijn website: www.gerlovvanengelenhoven.nl
diversen, Hard//hoofd - Ssst
- Nederlands, Engels
- Hard//hoofd (Maart 2025), 116 blz.