
Poëzie
Kuit nog
Vincent Geyskens
- Johan Sonnenschein
- 29 januari 2025
Kuit nog is de derde poëziepublicatie van beeldend kunstenaar Vincent Geyskens. Evenals Op stijgend vocht (2015) en Het geslacht van de paling (2021) is het een klinkende collage die aanzet tot hardop herlezen. De publicaties beslaan telkens één stuk van ca. 25 pagina’s, plus een beeld van Jan Op de Beeck). Ze ogen hypergefragmenteerd, maar onmiskenbaar heeft Geyksens een eigen geluid. Zonder een heldere verhaallijn, een vaste plaats of tijd van handeling, is er toch een herkenbare stem aan het woord, al verschijnt die in uiteenlopende vormen: herinneringen, indrukken, geluiden, mijmeringen, invallen en verwijzingen.
Nu kan dit voor traditiebewuste lezers vertrouwd klinken – van pakweg een eeuw geleden. De binnenflap van zijn debuut plaatste dit werk al in de lijn van ‘het modernistische lange gedicht’. Vielen in eerdere teksten de namen van Gertrude (Stein?) en Ezra (Pound?), Kuit nog lijkt te hinten op T.S. Eliots The Waste Land. Ook daar speelt de blinde ziener Tiresias immers een voorname rol. Inventief is dan weer dat Geyskens Tiresias opsplitst in Tiresia en, vaker nog, Tir. Deze pluriforme figuur bivakkeert ergens rond Lier bij het riviertje de Demer.
‘De verloren gelopen laatkomer / De primitief van een nieuw lied’ – formuleren deze regels Geyskens’ spreidstand? Zijn zachtheid en een speelsheid verschillen van het hardcore modernisme: het lawaai van de grootstad is verruild voor jeugd en landelijkheid – landerigheid ook. Niet voor niets verwijst hij herhaaldelijk naar (de late) Van Ostaijen , al verliezen literaire referenties het van particuliere. De eigennamenregen bevat mythische figuren, maar evengoed onbekende kennissen. Dit expliciet particuliere maakt deze poëzie herkenbaar eenentwintigste eeuws.
Welluidende avant-garde – die term muntte H.C. ten Berge voor de seriële muziek van Simeon ten Holt. Ook Geyskens’ elegische improvisaties kunnen varen onder die vlag. Contemporain is hij verwant aan eigenzinnige langegedichtenschrijvers als Peter Schmink en Jess de Gruyter – niet toevallig fondsgenoten. Ideologische stellingname is hier geenszins zijn prioriteit. Karl Marx treedt even op met een poëtisch zinnetje uit zijn manifest (‘Alles wat vast was gas’), er is een hint van hedendaags fascisme (‘Er komen tribunalen’), maar wat domineert zijn schwungvolle sequenzen als:
Luister
Dit leven is geen reis
Geen lering
Geen inleiding
Trompet noch trom geen vlag
Geen bloem geen tak geen brug
Slechts een intact gebleven
blind instinct
Deze antimoralistische moraal lijkt de titel te verklaren: de kern van het leven is niet het fiere individu maar het amorfe kuit, de nog onvolgroeide levensdrift. Van die nog vormeloze aanvangschaos is dit een nieuw nagekomen lied.
Des te opvallender om te zien hoe dit gedicht eindigt. De slotpagina valt feitelijk uit de toon door zijn afrondende gelatenheid. Na de sleetse kritiek ‘De mensen denken alleen maar aan zichzelf’ lees ik het einde als een vrije bewerking van Eliots The Hollow Men, het laatste gedicht voor diens bekering, waarin hij een failliete beschaving ten grave droeg (‘This is the way the world ends’). Aangezien Geyskens ook Saulus/Paulus al opvoerde, lijkt Kuit nog toch iets van een balans op het keerpunt van een leven. Niet uit te sluiten dus dat we nog iets heel anders kunnen verwachten na deze welluidende, vertrouwde, frisse trilogie.
Vincent Geyskens, Kuit nog
- Nederland
- het balanseer (2024), 32 blz.